Column

Column op woensdag: Tietenfestival

Tijdens de zomer presenteert This Is How We Read elke woensdag een van de genomineerden van onze columnwedstrijd 2022. Vandaag vertelt Nynke hoe ze dapper een veelheid aan onderzoeken moest ondergaan.

Sinds kort ben ik genezen van het idee dat een stevige behandeling van mijn borsten wellicht aangenaam is. Nu ik diverse pletmachines heb getest, kan ik gerust stellen dat ik geen masochist ben. Aan de metalen naalden ben ik gelukkig wel gewend. Net als aan de doorzichtige maar niet zo onschuldige infusen, de witte jassen en de glimmende doordrukstrips. Maar al die koele handen.

Het liefst had ik mijn linkerborst in een bakje gedaan en in het ziekenhuis achtergelaten, zodat iedereen naar hartenlust zou kunnen voelen, knijpen en trekken.

Nu werd mijn borstpartij, die altijd zorgvuldig bedekt is met verschillende lagen stof, steeds blootgesteld aan ongenadig LED-licht en tastende vingertoppen: de mate van bevingering was indrukwekkend.

Evenals de graad van mijn ziekte. De arts vertelde me, terwijl hij naar me toe boog alsof er een vette roddel aankwam, dat de cellen er zeer agressief uitzagen onder de microscoop: ‘Graad drie,’ zei hij zacht, en toen rilde hij. En de hele wereld rilde mee. Op datzelfde moment kroop een driedubbele knoop onder mijn middenrif. Ik zag al die cellen als kleine Vladimirs eropuit trekken, door mijn lichaam, om overal gebieden in te nemen en verderf te zaaien. Toen ik dus eens een raar, snel groeiend bultje op mijn rug ontdekte, trok ik de boude conclusie dat de kanker nu overal zat en spoedde ik me naar de huisarts. Bibberend. Maar het was een ouderdomswrat, jawel, een wrat.

Ondertussen volgde ik het volledige aanvalsplan. Na elke chemo voelde ik voorzichtig met duim en wijsvinger – vooral de cellen niet wakker maken – of de tumor al kleiner werd. Zie je wel, dacht ik, hij wordt groter. Maar de oncoloog mat met zijn plastic schuifmaat: ‘Kleiner’, mompelde hij, ‘een paar millimeter kleiner.’

Bij elk bezoek vroeg ik hem, alsof ik hunkerde naar de intimiteit van zijn kleine koude handen, om weer te kijken.

Gelukkig was de operatie geweldig: niets van gemerkt. Behalve dan achteraf, met mijn roze huid, rood doorweekte pleister en blauw, geel en groene borst. Maar de tumor lag in een plastic bakje in een ziekenhuiskoelkast en ik was weer thuis, tot het volgende onderzoek, dat voor de bestraling. Achteraf had ik beter moeten weten, want het was een academisch ziekenhuis, maar ik zag er niet tegenop. Deze arts onderzocht niet alleen de wond, maar mijn hele borst en ook nog even de rechter. ‘Waarom doet u dat?’ vroeg ik. ‘Dit hoeft eigenlijk niet, gewoon voor de zekerheid’, zei ze, masserend en al, en toen, met een schuin oog op de meelopende student: ‘Wil jij ook nog even?’

Nu, na zevenenvijftig afspraken, probeer ik weer vriendjes te worden met dit, mijn lichaam. Ik moet eraan wennen dat ik nog leef, eraan wennen dat ik dit stukje schrijf, met een warm, kloppend lijf. Ik sla mijn armen om mezelf heen en voel dat ik leef, beweeg en ademhaal, weer kan lachen. Daarom wil ik tegen de artsen zeggen: hartelijk bedankt voor alle ongewenste intimiteiten, jullie waren zeer gewenst.

Nynke van der Beek schrijft boodschappenlijstjes, maar liever nog gedichten en stukjes, want wanneer ze schrijft, dan leeft ze. Ze houdt van taal zonder te veel omwegen, wat misschien komt omdat ze in Rotterdam geboren is. Nynke hoopt nog steeds (de vijftig gepasseerd) een bestseller te schrijven.