Column,  Echt (n)iets voor

Diminutievendiarree

‘Ik sta bij dat bruggetje bij dat kerkje, je weet wel’, riep de toeriste naast me in haar telefoon.

Je stelt je bij dit soort zinnen een klaterende beek voor, ergens in een afgelegen vallei tussen beboste heuvels, met ernaast een piepkleine kapel overeind gehouden door een halve boomstam en een ellepijp van wijlen zuster Chlamydia. Vast wel.

Edoch. De brug in kwestie was de Millennium Bridge over de Theems en het kerkje was de kolossale St. Paul’s. Ondernemende zielen kunnen Londen de volgende jaren van hernieuwbare energie voorzien door een dynamo aan te sluiten op de eminente reet van Sir Christopher Wren, die zich aan een furieus toerental omdraait in zijn graf.

Ik nam het de dame niet kwalijk. Ze is het slachtoffer van een linguïstische pestilentie die nog meer slachtoffers maakt dan het perfide ‘ik dacht zo van’-virus: de diminutievendiarree.

Sommige mensen wijten dit fenomeen aan de toenemende verkleutering. Terwijl daar zeker ook iets voor te zeggen valt, verklaart het niet waarom ook taalbewuste, geletterde mensen er om de haverklap op worden betrapt. Volgens mij schuilt de verklaring in het aanstekelijk ritme dat al dat ge-‘jeuh’ aan een zin geeft, net zoals verzen met hun metrum aan je hersenen blijven plakken. Het gaat dus eerder om een erg besmettelijke tic, die anders robuuste medemensen in een mum van tijd reduceert tot kleuterversies van de Mannen van de Gamma.

Diminutievendiarree kan je erg gemakkelijk oplopen, een bezoek aan de bakker -pakweg- volstaat. Nadien loop je naar huis met een rozijnenbroodjeuh, drie croissantjeuhs en een smurfentaartjeuh en dat alles in een zakjeuh samen met groetjeuhs en tachtig centjeuhs terug. Waarna je tot je eigen verbazing vaststelt dat je je wederhelft vraagt om een bordjeuh en een lepeltjeuh voor je koffietjeuh. Op de vraag of je lang moest aanschuiven dwingt de tic je te antwoorden met ‘een beetjeuh’, ook al was de rij waarin je stond lang genoeg om gespot te worden door NASA.

Je naasten van verkleinwoordenzucht genezen is delicaat. Wijs ze er nuchter op dat je een luchter van veertig kilo ternauwernood ‘lichtje’ kunt noemen, of niet naar een meubelstuk dat door zes verhuizers moest worden versleept kan refereren als ‘zeteltje’. Heb geduld.

Wacht even. Nuchter? Geduld? Wie hou ik voor de gek? Diminutiefpatiënten in je buurt zijn een onuitputtelijke bron van vermaak! Vragen ze om ‘groentjes’ voor het avondeten, serveer ze dan steevast erwten. Snijd die wel eerst in de helft, of -voor de die-hards- in kwarten. Hebben ze een ‘lepeltje’ nodig, vijl dan je kleinste theelepel bij, ook al willen ze de soep uitscheppen. Willen ze dat je met je kleine twee meter een ‘hemdje’ aandoet, daag dan op in een extra small met assorti navelpluis. Willen ze een ‘dekentje’ voor op bed, geef ze dan je meest wollige zakdoek en wanneer je wakker bent geworden van hun rillen vraag je: ‘frisjes?’

Wanneer de situatie thuis ‘penibeltjes’ is geworden, begeef je dan weer naar de bakker bij wie het allemaal begon. Bij het afrekenen stort je alle vijfenzeventig ‘centjes’ als koperen hagel over de toonbank. Kijk hoe ze hoe stuiteren tussen de pistolekeuhs, de franchipannekeuhs en de carré confituurkeuhs. Kijk hoe ze rollen tussen  de mensen in de monsterrij die achter je ontstaat terwijl de bakker zijn waar kopervrij maakt. Kijk hoe ze botsen tegen de schoenen van dat besje helemaal achteraan, dat je laatste vijfenveertig zondagen heeft verpest omdat ze iedere keer fucking drie kwartier nodig heeft om vijf cent uit haar minuscule portemonnee te peuteren. Kijk haar in de ogen terwijl je naar de uitgang slentert en zeg: ‘nog maar een uurtje!

Verkleinwoorden zijn dolletjes.