Uitgelezen

De dood in Venetië – het boek is beter dan de film

https://www.youtube.com/watch?v=X4N8B1ggYc4

Pogingen om een literair werk in één zin samen te vatten, zijn gedoemd om te mislukken. Thomas Mann omschreef zijn novelle ‘De dood in Venetië’ als “de triomf van chaos in een op orde gebouwd leven”. De populaire synopsis klinkt banaler: “Oude kunstenaar wordt verliefd op Pools jongetje.” Luchino Visconti’s verfilming droeg zeker bij tot die klemtoonverschuiving.

Mann beschrijft in ‘De dood in Venetië’ een fatale fascinatie. De schrijver Gustav von Aschenbach, een gerespecteerde vijftiger, worstelt met een writer’s block en wil zich ontspannen in een strandhotel op het Venetiaanse Lido. Daar komt hij in de ban van de jonge Pool Tadzio, die in zijn ogen de zuivere schoonheid belichaamt. Aschenbach kan zich niet losrukken van Tadzio, ook al gonst het in Venetië van de geruchten over een nakende cholera-epidemie. De schrijver blijft in de verziekte stad, raakt besmet en sterft in zijn strandstoel, de blik op Tadzio gericht.

Lang voor Visconti’s verfilming waren er al lezers die Aschenbachs fascinatie voor Tadzio als homo-erotische verliefdheid begrepen. Manns biografie zet de deur voor die interpretatie wagenwijd open.

Uit zijn dagboeken weten we dat de echtgenoot en vader van zes meermaals verliefd werd op een man, zonder die liefdes ooit lichamelijk te beleven. In 1911, een jaar voor hij ‘De dood in Venetië’ schreef, reisde Thomas Mann met zijn vrouw Katia naar Venetië. In hun hotel logeerde een wondermooi jongetje van elf, Wladyslaw Moes. Het Poolse kind in matrozenpak maakte diepe indruk op Mann. De schrijver bleef op respectabele afstand, maar liet zijn literaire evenknie Aschenbach in ‘De Dood in Venetië’ uitvoeren wat hij zelf niet had gedurfd. Aschenbach sluipt Tadzio’s familie op zondag achterna door de smalle steegjes van Venetië en negeert alle goedbedoelde aanmaningen om de stad te verlaten. Hij verliest de controle over zichzelf en bekoopt dat met de dood.

Thomas Mann spoort de lezer nadrukkelijk aan om in Aschenbach zijn alter ego te zien. Auteur en hoofdfiguur hebben hetzelfde beroep – schrijver – , en hun artistieke credo, oeuvre en levensverhaal vertonen opvallende gelijkenissen. Toch zijn er twee cruciale verschillen. Mann keerde levend en wel terug uit Venetië. Bovendien was hij op dat moment zevenendertig, bijna twintig jaar jonger dan Aschenbach. Wanneer een grijzende vijftiger zich aangetrokken voelt door een ontluikende jongen, lijkt dat op verdoken heimwee naar jeugd en schoonheid. In een wanhopige poging Tadzio te behagen, bezoekt Aschenbach de hotelkapper, die zijn haar kleurt en gezicht opmaakt. Het resultaat is potsierlijk. Dat een waardige, oude heer zich uit liefde voor de jeugd zo belachelijk kan maken, vond Mann een interessant gegeven. Rond 1910 speelde hij met de idee een novelle te wijden aan het huwelijksaanzoek dat de 74-jarige Johann Wolfgang Goethe deed aan Ulrike von Levetzow, een meisje van negentien. Uiteindelijk  durfde Mann zijn literaire voorbeeld pas een kwarteeuw later – in ‘Lotte in Weimar’ – als romanpersonage op te voeren. ‘De dood in Venetië’ werd een hedendaagse, homoseksuele variant op Goethes laatste liefde.

Thomas Mann vertrok van een autobiografisch voorval, maar liet zich nooit tot onverbloemde ontboezemingen verleiden. Hij begreep zijn taak als schrijver als ‘het verheffen van het leven tot het niveau van de kunst’. Hoewel Aschenbach halverwege de novelle, wanneer Tadzio voorbij wandelt, ontzet “Ik hou van je” fluistert, is ‘De dood in Venetië’ meer dan een onmogelijke liefdesgeschiedenis. Aschenbach is het prototype van wat Nietzsche een ‘Apollinische’ kunstenaar noemt. Als door en door Duitse schrijver streeft hij op geforceerde wijze naar beheersing en harmonie. Schrijfkramp brengt hem naar Venetië, waar de mooie Tadzio zijn broos geworden zelfbeheersing de genadestoot toebrengt. Zijn verdrongen ‘dionysische’ kant breekt naar de oppervlakte. Chaos triomfeert over orde. De echo’s van Nietzsches ‘Die Geburt der Tragödie’ zijn overduidelijk.

Filosofische bespiegelingen laten zich moeilijk in beeld brengen. Je kan het Luchino Visconti moeilijk kwalijk nemen, dat hij zijn ‘Dood in Venetië’ vooral ophangt aan Aschenbachs obsessie voor Tadzio’s fysieke schoonheid. Visconti castte Bjorn Andresen als Tadzio en beklemtoonde zo de seksuele ondertoon in het verhaal. Andresen was zestien toen hij de rol speelde, aanzienlijk ouder dan de Tadzio uit het boek, en zet eerder een heimelijke verleider dan een onschuldig, mooi kind neer. In de novelle ontspoort Aschenbachs platonische interesse voor Tadzio, de incarnatie van de Idee Schoonheid, geleidelijk. De sfeer in de film is van meet af aan erotisch.

Visconti kreeg kritiek omdat hij ‘zijn’ Aschenbach componist in plaats van schrijver maakte. Die keuze is nochtans verdedigbaar.

Thomas Mann gaf Aschenbach de voornaam en uiterlijke kenmerken van de Oostenrijkse componist Gustav Mahler en volgde tijdens het schrijven van ‘De dood in Venetië’ Mahlers sterfproces in de krant. Visconti maakt van die subtiele vergelijking een leitmotif. Dirk Bogarde, die Aschenbach speelt, lijkt als twee druppels water op Mahler. Als soundtrack koos Visconti consequent voor Mahlers muziek, waarbij het Adagietto van diens vijfde symfonie een centrale plaats krijgt.

Het tempo van de film ligt laag. Visconti verfilmt een novelle van een kleine honderddertig bladzijden op evenveel minuten, maar laat twee van de vijf hoofdstukken weg. De regisseur volgt Aschenbach vanaf zijn aankomst in Venetië. De voorgeschiedenis van de componist en zijn kunstenaarsopvatting verklaart hij voor de kijker aan de hand van een reeks flashbacks. Die opgewonden twistgesprekken tussen Aschenbach en zijn vriend Alfred over de ‘ware aard en oorsprong’ van de kunst, zijn de zwakke plek van de film. Visconti voegde hen toe en putte inspiratie uit Manns latere roman “Dokter Faustus”, over de componist Adrian Leverkühn. De flarden dialoog passen wel in de tijdsgeest, maar lijken vandaag hopeloos gedateerd.

Visconti brengt het contrast tussen de grandeur van het Hotel des Bains op het Lido en de gebrekkige hygiëne in het centrum van Venetië grandioos in beeld. De film rijgt een reeks schitterende tableau vivants aan elkaar, zonder haast en met Mahler als achtergrondmuziek. Jammer dat Aschenbachs sterfscène en zijn gesprekken met Alfred naar het pathetische neigen. Theorieën over kunst bewaren blijkbaar beter in het koele proza van Mann, dan in Visconti’s zinderende beelden.

PS: Dit stuk verscheen oorspronkelijk in De Standaard (2006) 

PPS: Dr. Zjivago – Het boek is beter dan de film