Uitgelezen

1, 2, 3 – Op jouw bruiloft

In deze reeks delen we een korte recensie en twee favoriete passages uit een roman die ons beviel. Zo kun je in oogwenk inschatten of het ook zou klikken tussen jou en dit boek… Vandaag bespreken we ‘Op jouw bruiloft’ van Carson McCullers (1946, Nederlandse vertaling Molly van Gelder, Athenaeum Polak & Van Gennep, 2019)

Korte recensie: De meeste mensen kennen Carson McCullers van The Heart is a Lonely Hunter. Haar debuut – ze was amper 23 toen ze het schreef – werd een cultboek. Zó moet je dus schrijven over menselijke eenzaamheid en over de stroperige sfeer in de zuidelijke staten van Amerika. Maar het hele oeuvre van McCullers is de moeite waard. In Op jouw bruiloft volgen we de Frankie tijdens de hondsdagen van de maand augustus 1944. De opstandige, eenzame tiener verveelt zich dood. Ze brengt haar dagen door in de keuken bij de zwarte kokkin Berenice en haar neefje John Henry. Wanneer haar broer z’n bruid komt voorstellen, verandert er iets in Frankies hoofd. Ze noemt zich voortaan F. Jasmine en voelt een diepe connectie met het bruidspaar. Eindelijk voelt ze zich ergens thuishoren! Ze denkt geëxalteerd: “Zij zijn mijn wij” en neemt zich voor om na de bruiloft met het koppel mee te reizen. Dit loopt mis, besef je als lezer – het bruidspaar weet immers van niets. Maar McCullers verrast. Een springlevende klassieker.      

Favoriete passage: “Het was doodstil in het donker wordende stadje. Haar broer en de bruid waren nu al een hele tijd in Winter Hill, mijlenver van haar vandaan, in een verafgelegen oord. Zij waren zij, samen in Winter Hill, terwijl haar eigen zelf, Frankie, helemaal alleen in die stomme stad was. (…) Bij dat nare gevoel kwam opeens een verhelderend idee in haar op, zodat ze opeens alles begreep en bijna hardop zei: Zij zijn mijn wij. Al die twaalf jaar dat ze had geleefd, tot gisteren nog, was ze alleen maar Frankie geweest. Ze was een ‘ik’, die alles alleen had moeten doen. Iedereen kon aanspraak maken op een ‘wij’, iedereen behalve zij. (…) Het ‘wij’ van haar vader was zijn winkel. Was je lid van een club, dan hoorde je bij een ‘wij’ waar je over kon praten.

Soldaten in het leger konden ‘wij’ zeggen, en zelfs dwangarbeiders konden dat. Maar die arme Frankie had nooit een ‘wij’ gehad, als je die afschuwelijke zomer met John Henry en Berenice niet meerekende, want dát ‘wij’ kon ze missen als kiespijn.

Nu was dat allemaal anders. Nu was daar haar broer en zijn bruid, en het leek wel alsof ze dat stiekem altijd al had geweten toen ze hen voor het eerst zag: Zij zijn mijn wij.”

Nog een hele mooie: “De soldaat zei nu niets meer en hij had een lodderige blik in zijn ogen. Hij staarde haar aan met diezelfde vreemde uitdrukking die ze ’s middags ook al had opgemerkt, een blik die ze nog nooit bij iemand had gezien en niet kon thuisbrengen. Na een tijdje zei hij met een zachte, onduidelijke stem: ‘(…) Nou Jasmine, zullen we dan maar naar boven gaan?’ (…) F. Jasmine had geen zin om naar boven te gaan, maar ze wist niet hoe ze dat kon weigeren.

Het was net zoiets als dat je op de kermis in een tent of een draaimolen bent gaan zitten en er pas uit kan als de opvoering of het ritje is afgelopen. Zo was dat nu met de soldaat, met dit afspraakje. Ze moest het helemaal uitzitten.

De soldaat stond onderaan de trap te wachten en omdat ze er niet onderuit kon, liep ze achter hem aan. Ze liepen twee trappen op en daarna door een nauw gangetje dat naar pis en linoleum rook. Bij elke stap die F. Jasmine zette, voelde ze dat het verkeerd was.”

Die tweede passage klinkt verrassend modern, toch? Ze gaat over ‘consent’ tussen een meisje en een soldaat op date en over hoe lastig het kan zijn om ‘er onderuit te komen’ wanneer je in aanloop naar een intiem moment van gedachten verandert. Helemaal het onderwerp van het meest gelezen verhaal op The New Yorker in 2017! Maar – neem het van ons aan – de tienerheldin van Carson McCullers handelt doortastender dan de 21ste eeuwse college girl van Kristin Roupenian!