Interview

Moeder af: hoe rouw je om iemand die niet dood is

Moet er iemand doodgaan om te rouwen? Niet per se. Wanneer iemand door ziekte sterk verandert, is rouw vaak even heftig. Fen Verstappen werd ermee geconfronteerd toen haar moeder, een modeontwerpster, een hersenbloeding kreeg en schreef er een boek over.

Na haar aneurysma lijkt de moeder van Fen Verstappen op het eerste gezicht in niets meer op de flamboyante vrouw die ze was. Is de Amsterdamse copywriter haar moeder nu kwijt? En hoe moet ze rouwen om iemand die niet dood is? Verstappen, zelf moeder van twee jonge kinderen, gebruikte de ervaring als aanzet voor Moeder af, gestileerde autofictie die alle platitudes rond rouwen vermijdt.

Wat voor iemand was je moeder?

‘Onaangepast, zo kon ik haar het best omschrijven. Waar veel mensen zich comfortabel voelen in het aangepaste midden, was zij altijd uitgesproken in haar gedrag en in haar meningen. Als kind vond ik dat soms bedreigend, maar hoe ouder ik word, hoe meer bewondering ik heb voor haar principes en haar weigering om haar authenticiteit op te offeren.

Die levensles van haar – durf je aan dat inwisselbare midden te onttrekken – wilde ik ook meegeven in mijn boek.’

Sinds haar hersenbloeding is je moeder monddood. Kun je dan nog iets terugvinden van haar vroegere zelf in de persoon die ze nu geworden is?

‘Ja, absoluut. Hoewel haar hersenbloeding in vele opzichten een verarming was, is mijn moeders temperament onverminderd aanwezig. Zo is het niet aan de orde dat ze wordt uitgesloten van familiefeesten en dito bacchanalen. Op Koninginnedag stond ze er op om ons te vergezellen om bier te gaan drinken, ook al betekende het dat ze door het dichtgepakte Amsterdam moest in haar rolstoel.’

Vroeger een excentrieke vrouw naast de catwalk, nu een grijze dame in een rolstoel. Zijn dat dan twee versies van dezelfde persoon?

‘Het “zelf” is blijkbaar een heel flexibel gegeven. Het hersentrauma van mijn moeder heeft me inzicht gegeven in de complexe relatie tussen het brein en onze identiteit. We kunnen allemaal heel uiteenlopende gedaantes aannemen in ons leven.

De vrouw die mijn moeder nu is, is iemand anders dan vroeger, maar ze is nog steeds onherroepelijk mijn moeder.

In mijn boek beschrijf ik hoe zo’n transformatie niet alleen het zelf beïnvloedt, maar ook de manier waarop de omgeving het zelf percipieert. Vrienden en familie van iemand met een hersentrauma blijven vaak vasthouden aan wie iemand was, simpelweg omdat ze geen afscheid kunnen nemen. Maar als je betrokken bent, moet je iemand opnieuw willen leren kennen. Vriendschap staat of valt met raakvlakken. In het geval van mijn moeder zie ik gelukkig dat er niet alleen vriendschappen zijn verdwenen, maar dat ze ook weer nieuwe mensen om zich heen verzamelt die beter passen bij wie ze nu is. Zo heeft ze een innige vriendschap ontwikkeld met de verpleegster die bij haar inwoont.’

Net na de hersenbloeding zag het er naar uit dat je moeder snel zou sterven. Dat is niet gebeurd. Hoe was het om je voor te bereiden op het ergste, en dan de situatie gestabiliseerd te zien?

‘De dood is onherroepelijk en onverteerbaar, maar ook verlossend. Toen mijn moeders toestand kritiek was, ging ik in overlevingsmodus, een uitputtende en vernauwende staat waarin je je nog maar op één ding focust: het dreigende verlies. Het idiote is dat het maandenlange ziekbed van mijn moeder niet heeft geleid naar verlossing en loutering, en dat het net daardoor ook niet ophoudt. Ook al bevinden we ons nu in rustiger vaarwater, toch lijkt het alsof die intense staat van paraatheid nog steeds moet worden getemperd. Het blijft sudderen.

En uiteindelijk ben ik op de dag van de hersenbloeding mijn moeder zoals ik haar al 34 jaar kende wel verloren. Maar het was een afscheid waarvoor geen conventies en rituelen bestaan, net zoals wanneer iemand een relatie verbreekt of wanneer je een baan verliest.

In het geval van mijn moeder betekende dit dat er geen vriendinnen waren die me een jaar na de hersenbloeding een sms’je stuurden. Zelfs thuis herdachten we dat moment niet.’

Enigszins cynisch schrijf je over de kleine vorderingen die je moeder maakt: weer zelf eten, iedere dag Facetimen, even glimlachen… Kun je daar echt gelukkig om zijn als je weet wat voor een zelfstandige vrouw je moeder ooit was?

‘Ja, ik ben oprecht blij als mijn moeder een extra stap zet. Dan voel ik me vreselijk trots op haar vermogen om zich onder alle omstandigheden vast te bijten in vooruitgang. Tegelijkertijd is het ook knullig als iemand zegt: “Het gaat nu toch beter met haar.” Wat is beter? Dat is zo relatief.

Het valt me op hoe mensen vanuit ongemak een gesprek in rouwtijd naar opluchting willen sturen. Terwijl een zin als “het is gewoon ongelooflijk klote” veel beter voldoet.

Ik zou willen dat de taal wat meer rek had. Als het over rouw gaat, lees en hoor je zoveel platitudes die het onderwerp tekortdoen dat ik in Moeder af eindeloos heb moeten puzzelen om daaraan te ontsnappen.’

Uit je boek blijkt dat het af en toe botste met de artsen en zorgverstrekkers. Hadden zij onvoldoende oog voor je moeders situatie?

‘Ons zorgsysteem is fantastisch, maar als betrokkene kun je gewoon moeilijk accepteren dat de artsen niet 24 uur per dag aan het bed staan van degene die je liefhebt. Mijn broer, zus en ik bleven maar herhalen aan de artsen: “Beseffen jullie wel wat voor een bijzonder iemand hier ligt?” Idioot natuurlijk, want de andere patiënten zijn ook onvervangbaar voor hun naasten. Toch is dat een frustratie die bleef. Als iemands zelfredzaamheid wegvalt en de zorg wordt overgenomen door een instelling, dan komt dat redderen niet overeen met hoe je dat als familie wilt. Het was dus een continu proces van aanvaarding. Maar we maken nog steeds kabaal. We leggen ons niet neer bij een leven waarvan we vinden dat het haar tekortdoet. Zo komt er bijvoorbeeld maandelijks een kleermaker bij mijn moeder.’

Het rouwen was moeilijk hanteerbaar, zo zonder rituelen. Had het schrijven dan wel een therapeutische werking?

‘Nee, dat is quatsch. Ongecontroleerd brullen op de bank bij de therapeut, dat is helend. Wel heb ik destijds een dagboek bijgehouden om grip te krijgen op de situatie. Die fragmenten vormen de basis van mijn boek. Maar ondertussen is Moeder af zo’n gestileerde weergave van mijn perceptie dat het bijna voelt alsof het boek los staat van mij. Wel ben ik blij dat ik op deze gebeurtenis gewacht heb om te debuteren.

Mijn hele leven werd ik aangemoedigd om een boek te schrijven, maar om tegemoet te komen aan de hoge eisen van de lezer, had ik deze levenservaring nodig.’

PS. Dit interview verscheen op 9 september in De Standaard.