Uitgelezen

The Pianist – Het boek is beter dan de film

 

Wladyslaw Szpilman, een Pools-joodse concertpianist, gaf wereldwijd tweeduizend optredens en componeerde filmmuziek, populaire liederen en chansons. Toch dankt hij zijn bekendheid vooral aan zijn boek met oorlogsherinneringen, Dood van een stad. Roman Polanski verfilmde dat in 2002 als The Pianist, een kassucces goed voor een Gouden Palm.

The Pianist was een film die Polanski móest maken. Professioneel had de zestiger nood aan een nieuw meesterwerk. Zijn beste films, ‘Rosemary’s Baby’ (1968) en ‘Chinatown’ (1974) lagen ver in het verleden en sinds de jaren ’90 leek hij artistiek op drift. ‘The Pianist’ zette Polanski weer op de rails en bezorgde hem de Oscar voor Beste Regisseur. Bovendien kon hij via Szpilmans verhaal zijn duivels bezweren. Polanski (°1933) wilde al jaren een film wijden aan het lot van de joden in Polen, maar zocht naar de juiste invalshoek. Hij weigerde zijn jeugdherinneringen aan het getto van Krakau of de deportatie van zijn moeder naar Auschwitz rechtstreeks te gebruiken. In Wladyslaw Szpilmans roman vond hij het scenario dat hij zocht.

Dood van een stad is een historisch egodocument en een beheerst relaas van een afdaling in de hel. In achttien getitelde hoofdstukken vertelt Szpilman wat hij tussen 1939 en 1945 meemaakte in het bezette Warschau. Hij beschrijft hoe Duitsers de stad innemen, rassenwetten introduceren en de joden in een getto dwingen. Van het leven binnen de gettomuren schetst hij twee gezichten: het vernederde hongergezicht van de doorsnee bewoners en de pafferige wangen van de joodse politie en smokkelaars, die de cafés bezoeken waar de pianist optreedt. Szpilmans herinneringen hebben het tempo van de moordmachine die ze beschrijven. Ze zijn persoonlijk en doorleefd maar ingetogen. Nergens vervalt hij in scheldtirades of zelfmedelijden, zelfs niet wanneer hij beschrijft hoe de trein met zijn ouders, broer en zussen naar de gaskamers vertrekt.

Szpilman schreef Dood van een Stad kort na het oorlogseinde, in een vlaag van therapeutische schrijfwoede.

Het boek verscheen in 1946 in kleine oplage in Polen. Na de communistische machtsovername lag een herdruk politiek moeilijk omdat de pianist zijn sympathie voor het ondergrondse, anticommunistische Armia Krajowa had beschreven. Voor Szpilman was een heruitgave geen prioriteit, hij richtte zijn blik op de toekomst. Hij trouwde, werd vader, maakte internationale concertreizen en bouwde aan zijn reputatie als componist. Over het verleden en het verlies van zijn familie sprak hij nooit, zelfs niet met zijn zoon Andrzej.

De waarheid stond in een vergeeld boek op de bovenste plank van zijn boekenkast en dat volstond.

Hoe raakte dat vergeten boek vanuit Szpilmans werkkamer in de handen van Roman Polanski? Toen Andrzej Szpilman twaalf was, las hij stiekem zijn vaders roman. De ongehoorzame zoon wijdde zichzelf in een verzwegen stuk familiegeschiedenis in. Jaren later sprak hij daarover met een Duitse vriend, de protestzanger Wolf Biermann. Die  vond ‘Dood van een Stad’ een document dat heruitgave verdiende en overtuigde vader en zoon Szpilman van zijn gelijk. In ’98 en ’99 verschenen Duitse en Engelse vertalingen, die onder de nieuwe titel ‘De Pianist’ groot succes kenden. Wladyslaw Szpilman weigerde zijn relaas te herlezen, maar was sinds zijn pensioen wel bereid over het verleden te praten. De vijfentachtigjarige gaf persconferenties en interviews en kreeg bezoek van Roman Polanski.

Szpilman had vertrouwen in Polanski, net als hijzelf een joodse Pool. Hij gaf groen licht voor de verfilming, maar stierf terwijl de opnames liepen. De film is een getrouwe weergave van het boek. Beide vallen uiteen in twee delen. Eerst volgen we de verhuis van de familie Szpilman naar het getto. Zestig jaar na de feiten is dat stuk een enigszins ‘vertrouwd’ Holocaustverhaal. Met Szpilmans ontsnapping dalen we af naar een tweede, minder gekende hellecirkel. Moederziel alleen probeert de pianist buiten de gettomuren te overleven, eerst in lege appartementen waar kennissen of verzetslui hem eten brengen, later in de ruïnes van de kapotgeschoten Poolse hoofdstad.

Polanski verheft Szpilmans verhaal van honger en eenzaamheid tot een visueel requiem voor het vernielde Warschau. Wie de film bekijkt, begrijpt perfect waarom de oorspronkelijke boektitel ‘Dood van een Stad’ was.

Het desolate decor symboliseert, verklaart en versterkt de toenemende verwildering van de pianist.

Acteur Adrien Brody heeft in de tweede helft nauwelijks tekst. Zijn magere schaduw die door lege huizen dwaalt, uit badkuipen regenwater slurpt en tussen brokstukken naar eten zoekt, spreekt voor zich.

Een film over een pianist beschikt over één troef die elk boek mist: een soundtrack. Het verhaal van Szpilman heeft een muzikaal leitmotiv, Chopins nocturne in C mineur. Dat stuk speelt de pianist in de studio van de Poolse Radio Omroep wanneer de Duitsers Warschau bombarderen – het begin van alle ellende. Hij herhaalt het wanneer hij op een winternacht in een lege villa oog in oog staat met een Duitse officier. Die beslist hem niet te verraden en geeft hem zelfs een winterjas en brood – het einde van Szpilmans worsteling met de dood. De terugkeer van het muziekstuk is veelzeggend. Chopins nocturne, eerst door het Duitse inferno onderbroken, loutert uiteindelijk een nazi ziel.

Meer lezers dan kijkers zullen zich in die interpretatie vinden. De rol van officier Wim Hosenfeld is dubbelzinniger in de film dan in het boek. Polanski wou absoluut geen Holocaust-met-happy-end film maken, de reden waarom hij voor ‘Schindler’s List’ bedankte. Hij houdt Hosenfelds motieven bewust vaag. Voelde de Duitser oprecht medelijden met Szpilman? Of zag hij de Duitse nederlaag aankomen en hoopte hij op strafvermindering wegens hulp aan joden? Polanski laat de vraag open. Wie een aanzet tot antwoord zoekt, leest beter het boek. Aan de vertaling zijn uittreksels uit Hosenfelds oorlogsdagboek en een essay van Wolf Biermann toegevoegd.

Voor Wladyslaw Szpilman stond de rechtschapenheid van Hosenfeld vast. Hij probeerde zijn redder in 1950 vrij te krijgen uit een krijgsgevangenenkamp in de Sovjetunie. In 1998 vroeg hij het Yad Vashem in Jeruzalem om Hosenfeld als ‘Righteous Gentile’ te erkennen. Beide oprechte pogingen bleven zonder resultaat.

Roman Polanski, The Pianist, 2002

Wladyslaw Szpilman, De Pianist, vertaald door Theo Dautzenberg, uitgeverij BZZTôH, ’s Gravenhage, 2002; 224 p.

PS: Ook bij De dood in Venetië en Dokter Zjivago is het boek beter dan de film

PPS: Van vrij 28/8 tem vrij 13/11 ben ik met zwangerschapsverlof. Ik overbrug die periode met stukken uit mijn archief (zoals dit stuk, geschreven voor een reeks in De Standaard in 2006) of teksten die ik deze zomer schreef.

PPPS: Als je houdt van muziek, (sprookjes)verhalen en Adrien Brody, moet je ook dit eens bekijken. Geweldig!