Column

Column op woensdag: De teloorgang van de Johnnycultuur

Tijdens de zomervakantie presenteert This Is How We Read elke woensdag één van de genomineerden van onze columnwedstrijd 2018. Vandaag breekt Daan een lans voor het Johnnyschap.

Ik heb mijn hele jeugd vergooid omdat ik nooit een Johnny ben geweest, en dat spijt me diep.Terwijl ik in 1994 met andere langharige jongens op een verduisterde zolderkamer zat te treuren omdat droeftoeterkoning Kurt Cobain zich een kogel door zijn kop had gejaagd, scheurden de plaatselijke Johnny’s zorgeloos door het dorp met hun opgedreven Honda Camino’s. Ze verzamelden bij de frituur om naar housefeesten te rijden die drie nachten lang duurden, slikten pretpillen met coole namen (Super Mario’s!) en als dat je niet beviel, kon je gewoon een pak slaag krijgen. Pure yolo avant la lettre.  

Wie de pech had om op te groeien in een middenklassegezin, sloot bijna automatisch aan bij een legioen jongens en meisjes die in die tijd planten werden genoemd.

Dat was een trieste, zich in zelfmedelijden wentelende subcultuur. Ik herinner me veel deerniswekkende concerten in jeugdhuizen, waar in die tijd bijna elke avond wel een talentloos bandje stond. Hoeveel ongeïnspireerd in de microfoon neuzelende zangers, doelloos op hun gitaren pingelende kwibussen en drummers zonder ritmegevoel heb ik zo doorstaan? Waarom heb ik die tijd niet doorgebracht in de welig tierende steenwegdiscotheken, waar de sfeer wél uitgelaten en hedonistisch was?  

Bovendien was dat hele plantengedoe 100% import, volstrekt onorigineel: alles, van de muziek tot de houthakkershemden, werd gekopieerd van de Angelsaksische leitkultur. De Johnnycultuur was in elk opzicht veel oorspronkelijker: de muziek werd gemaakt in Deurne-Zuid (tsa-tsa-tsaaa Booonzai, weet u nog wel) en Johnny’s droegen veel lokale kledingmerken. Jazeker, die spuuglelijke leren vesten van Zino & Judy, die waren Belgisch. De bedenkelijke Buffalo’s waardoor ze twintig centimeter groter leken, kwamen trouwens gewoon uit Duitsland. Niet Deurne-Zuid, maar nou ook niet heel ver weg.  

En toen opeens waren ze verdwenen. Weg waren de getunede Opel Corsa’s, de kauwgombellen blazende Marina’s met rare pony’s. Zonder dat er ook maar een haan naar kraaide, verdween de hele Johnnycultuur even snel als ze was opgekomen. Waarom ze nooit een plaats heeft gekregen op de Vlaamse lijst van immaterieel cultureel erfgoed, zal ik nooit begrijpen, want ze beantwoordt toch perfect aan de ietwat wollige omschrijving (niet-tastbare gewoontes of gebruiken van vroeger die men koestert).  

Niet lang geleden herkende ik nog een oude Johnny, hij had een werkstraf gekregen voor een of ander akkefietje en moest fietsen graveren. Het was zo’n jongen die vroeger soms voor een tijdje naar een instelling moest omdat hij had gedeald of een brommer gepikt.

Inmiddels miste hij al een paar tanden, zijn gezicht was getekend door het leven en op zijn armen waren de namen getatoeëerd van drie of vier ex’en die hij tot het alleenstaande moederschap had veroordeeld.

Maar hé, die kerel heeft zich wel geamuseerd. Ik heb een diploma, een vaste baan en geen strafblad, maar fuck all that. Ik had een Johnny willen zijn. 

 

Daan doet weleens dingen met boeken: lezen, vertalen of stukjes over schrijven. Hij laat te vaak eten aanbranden en kan niet goed bergop fietsen of hoekschoppen trappen (behalve één keer in 1987)