Uitgelezen

1, 2, 3 – Winterverhalen

Korte recensie: Rutger Bregman schreef het al: de meeste mensen deugen. En dat gevoel is ook wat blijft hangen als je Winterverhalen van Ingvild H. Rishøi dichtklapt. In elk van de drie novellen uit deze bundel worden de hoofdpersonages namelijk geconfronteerd met de onverwachte goedheid van een onbekende. En dat doet de kwetsbare protagonisten zichtbaar deugd. Voor de jonge, alleenstaande moeder met financiële zorgen, de ex-gevangene die probeert een band op te bouwen met zijn zoon en het tienermeisje dat op de vlucht is voor de sociale diensten is het leven een hindernissenparcours. Tussen de lijnen door kom je meer te weten over de verwondingen die ze opliepen en cours de route en de goede bedoelingen die ze – ondanks alles en met wisselend succes – aan de dag leggen. 

Hartverwarmend zijn de drie verhalen stuk voor stuk, en toch klinken ze nergens sentimenteel.

Die beheerste stijl is absoluut de grote verdienste van de Noorse auteur en journalist. Het maakt dat ze recent zelfs potten brak met een kerstvertelling (Stargate), een genre dat het risico van meligheid met zich meedraagt, maar bij Rishøi alleen diep ontroert.  

Favoriete passage: Uit We kunnen niet iedereen helpen, over de jonge, alleenstaande moeder die moeilijk rondkomt.

“Ik weet nog dat ik Kaja van school in de supermarkt tegenkwam, ze had een boodschappenwagentje en twee jongetjes bij zich die liepen te schreeuwen en aan haar trokken, en Alexa stond naast me in de rij met een pak melk in haar handen.

Toen vroeg Kaja: ‘Hoe kan het dat ze niet verwend is?’

Ik weet niet meer wat ik antwoordde. Maar ik weet wel wat het antwoord is: als ik de mogelijkheid had gehad, had ik haar verschrikkelijk verwend. Kasten vol jurken, de gang vol winterlaarzen met vacht erin, een plank vol glitterlijm. Wat ze houdt van dat soort dingen.’

Ook mooi: Uit De goede Thomas, over een ex-gevangene die op zoek gaat naar een hoofdkussen voor zijn kind en snel het idee heeft dat mensen hem aanvallen.

“Ik ben tenslotte al drieëndertig jaar op de wereld. Het lukt me best om een kussen te kopen.

Ze heeft bruine ogen en kijkt me recht aan.

‘Ik heb een kussen nodig,’ zeg ik. ‘Voor mijn zoon.’

‘Ben je op zoek naar een kinderkussen?’ vraagt ze.

Maar daar heb ik niet over nagedacht, en dan begint het, het komt verdomd snel op. Ik ben pas dertig uur vrij en nu voelt het al alsof mijn keel wordt dichtgeknepen.

(…)

Maar dit is geen aanval. Dit is gewoon iets wat ik niet beheers. Als je je hele leven het gevoel hebt gehad dat je wordt aangevallen, dan reageer je zo, dat is steentijdbiologie, zei de psycholoog, angst zet zich vast in de hersenen, maar ik moet me niet als iemand uit de steentijd gedragen, want ik leef in een tijd met kousenwinkels, psychologen en verkeerslichten, en als ik me blijf voelen alsof mijn keel wordt dichtgeknepen en alsof ik doordraai, dan gaat het met Leon ook die kant op. Ik was doodsbang voor mijn vader, ik maak hem ook doodsbang en dat wil ik niet.”

PS: Wie houdt van Winterverhalen, moet ook zeker de novellen van Martin Michael Driessen lezen.