Uitgelezen

Vaak ben ik gelukkig

En als we het jaar nu eens aftrapten met een klassieke recensie van een eenvoudigweg goed boek? Vaak ben ik gelukkig van Jens Christian Grondahl is onze eerste leestip van 2017.

bp6a1455

De Deense succesauteur Jens Christian Grondahl heeft meer dan vijftien romans op z’n naam. Met Vaak ben ik gelukkig voegt hij een hoogtepunt toe aan z’n oeuvre. Het verhaal wordt gepresenteerd als de biecht aka brief van Ellinor, een zeventigjarige vrouw, aan haar lang overleden vriendin Anna.

Ooit vormden Ellinor en Anna een hecht vriendengroepje met hun mannen Henning en Georg. Maar een noodlottige skivakantie maakte een einde aan die idylle.

Henning en Anna komen om door een lawine en blijken een affaire te hebben gehad. Georg blijft achter met een jonge tweeling. De kinderloze weduwe Ellinor voelt zich moederziel alleen.

Vaak ben ik gelukkig begint bijna veertig jaar na dat ongeval in de sneeuw, wanneer Georg op z’n achtenzeventigste sterft. Ellinor – de laatste overlevende van het klavertje vier – begint haar biecht met een sterk statement: ‘Nu is jouw man ook dood, Anna. Jouw man. Onze man.’ In de honderdvijftig bladzijden die volgen komen we te weten hoe Ellinor en Anna bevriend raakten in de jaren 1960, hoe de fatale affaire tussen Henning en Anna kon groeien en waarom de bedrogen overlevenden Georg en Ellinor uiteindelijk troost vonden bij elkaar.

Lijkt Ellinor aan het begin van de roman nog een ietwat koele weduwe, die zich neerlegt bij de steeds grotere afstand tot haar stiefkinderen (‘jouw zoons, Anna’), dan wordt ze gaandeweg sympathieker en sterker. Ellinor is op een punt gekomen in het leven dat ze haar eigen keuzes maakt.

Ze wil geen beleefd begrip meer opbrengen voor andermans verwende grillen. Dat maakt haar een rake observator,

bijvoorbeeld van het gezin van haar stiefzoon Stefan: ‘Ze konden hun huis prima vullen met zichzelf en wat hen bezighield, verhalen over hun school en werk, plannen voor nieuwe aanschaffen of exotische reisbestemmingen. Ze hadden onderling altijd zoveel met elkaar gemeen. Het zou te veel zijn om te zeggen dat wij overbodig waren, maar we hingen er wel een beetje bij (…)’ De eerste keer dat ze Stefan bezoekt na de dood van zijn vader, stelt Ellinor vast: ‘Ik vond dat we over Georg praatten zoals je over een gehandicapte zou praten, heel voorzichtig. Ik realiseerde me hoe verliezersachtig de dood is. Jammer dat Georg er niet bij kan zijn! Dàt was eigenlijk de slotconclusie, onder alle heiligheid.’

Via het verhaal van Ellinors moeder, een alleenstaande moeder vlak na de Tweede Wereldoorlog, komt er extra diepgang in de roman. Ellinors moeder beleeft een gelijkaardig liefdesdilemma als de spilfiguur in het toneelstuk van Henrik Ibsen De vrouw van de zee (1888). Eigenlijk geldt hetzelfde voor Ellinor en Anna, en voor één van Ellinors stiefzonen. Op die manier wordt Vaak ben ik gelukkig een hedendaagse vertaling van Ibsens toneelstuk en een rijkgeschakeerd, voorzichtig antwoord op eeuwige vragen als: Wat is liefde? Wat telt in een huwelijk? Primeert de droom op de realiteit?