Column,  Persoonlijk

Twee mama’s

Astrid05

Het is even slikken, maar ik ben niet langer de enige mama in ons huis. Niet dat mijn echtgenoot een andere vrouw heeft of dat er plots een zorgmoeder rondloopt in Astrids leven. Nee, de situatie is eerder dat ik voortijdig in de rol van oma word gedrumd. Astrid heeft zich – met elke vezel liefde die haar kinderlijfje kan opbrengen – ontfermd over haar eigen kroost. Mijn dochter is de toegewijde moeder van drie babydekentjes.

Onnozele tetradoeken zijn het, rimpelig en wit. Het ideale blanco canvas om haar moedergevoelens op te projecteren. Poppemie met haar roze vlechten en regenboogjurk? Grote Lieve Witte Beer met zijn veelzeggende naam? Ze verkommeren verwaarloosd in de box. Astrid negeert hen met de stugheid van een Roemeense weeshuisdirectrice. Maar haar drie beminde dekentjes worden gebadderd, geknuffeld en vet gemest.

Pedagogisch zitten we op dezelfde lijn, de ‘mama van de babydekentjes’ en ik. Als de tetradoeken ontbijten en ze eten chocola, dan roept hun moeder: ‘Ook een stukje boterham!’. Willen ze buitenspelen, dan maant Astrid: ‘Jas aan!’  Maken ze aanstalten om van hun potje op te staan, dan sommeert hun verzorgster: ‘Eerst de druppeltjes afkuisen!’ Ik kan op twee oren slapen: de mini-mama in ons huis beraamt (voorlopig) nog geen moedermoord. Ze kopieert mij als een spiegel.

Helemaal comfortabel is het niet, zo’n wandelende weerkaatsing van mijn gedrag aan m’n been.

Als een vriendin verwonderd vaststelt dat ik ‘zo’n strenge mama ’ kan zijn, dan ben ik in mijn gat gebeten en veeg ik de kritiek van tafel.

Hoor ik Astrid haar dekentjes berispen omdat ze morsen, dan gaat er een steek door mijn hart. Ben ik echt zo’n veeleisend voorbeeld? Wat maakt een klodder puree op de mat mij eigenlijk uit?  Ik zie mezelf graag als easy breezy moeder. De tweede mama in huis toont soms een heel ander beeld.

Gelukkig besef ik dat mijn peutermeid een vervormend spiegeltje-aan-de-wand is. De omgang tussen Astrid en haar dekentjes is geen perfecte kopie van die tussen mij en haar. Kampioenen van braafheid zijn het, haar drie knuffeldoeken. Ze geven geen kik wanneer de imaginaire telefoon van hun moeder rinkelt. Astrid legt de hoorn altijd neer met een dramatisch gebaar en een tevreden zucht: ‘De baby’tjes waren géén lawaaimakers. De mama kon àlles horen.’ Laat dat nu zelden mijn conclusie zijn, wanneer ik in haar bijzijn een professioneel telefoontje krijg.

De tweede mama wrijft me goddank geen vergelijkingen tussen haar en mijn nageslacht in het gezicht.  Eigenlijk kikt ze nooit over mijn kindje. Waarschijnlijk is de dubbelrol dochter-moeder Astrid te complex. Zitten we met haar dekentjes in de zetel, dan komt haar innerlijke weeshuisdirectrice weer boven en inventariseert ze droog: ‘Hier zitten één, twee mama’s.’ Ze gaat voluit voor haar nieuwe status. Onze plotse gelijkwaardigheid smaakt naar macht en dat bevalt haar duidelijk.

Soms weet ik niet in welk toneelstuk ik word meegesleurd. Dat de hele dekentjeskomedie iets betekent, heb ik wel door. Maar de finesses van het ritueel ontsnappen me. Intussen zit de tweede mama  – de eerste tekenen van Astrids zelfbewustzijn? – parmantig in ons huis en zie ik in de verte de wolken al samen pakken. Want twee mama’s in huis, dat is als twee koks rond één ketel soep. Dat eindigt aangebrand en gepeperd.

Deze column verscheen in september 2012 in Psychologies. Astrid was toen tweeënhalf.