Interview

In het atelier van Carll Cneut

“Hopelijk heeft niemand last van stofallergie?” Carll Cneut begroet de tien buitenlandse uitgevers die deelnemen aan de publishers tour van Literatuur Vlaanderen met een kwinkslag. Je zou het niet verwachten van een illustrator met zoveel mooie boeken, prijzen en vertalingen op zijn naam, maar het bezoek maakt Cneut lichtjes zenuwachtig: “Ik nodig bijna nooit mensen uit in mijn atelier.”

Dat atelier ligt op de eerste verdieping van een gerestaureerd, ruim 200 jaar oud pand aan een schaduwrijk pleintje in Gent. Het bestaat uit twee aanpalende lichte kamers. In de eerste staan schraagtafels met daarop de originele illustraties van O Pinokkio, Cneuts nieuwste werk. De uitgevers reageren enthousiast: “Wow, de kleuren zijn nog levendiger dan in het boek” en “Kijk hoe ambachtelijk, al die verschillende lagen!” Ze laten hun nieuwsgierigheid de vrije loop.

Hoeveel boeken illustreerde Cneut al? (Zo’n dertig…) Hoe lang werkte hij aan O Pinokkio? (Vier jaar) Werkte hij vroeger sneller? (“Want je lijkt ons geen 120” – algemene hilariteit) 

Terwijl de groep zich rond zijn werktafel verzamelt, vertelt Cneut over de momenten die zijn carrière in een stroomversnelling brachten: “Een lovende recensie in Le monde over de Franse vertaling van mijn eerste boek, en een omhelzing van een bekende Britse uitgeefster op de beursvloer in Bologna – daarna wou iedereen weten wie ik was.” Het atelierbezoek duurt zo’n drie kwartier en daarna trekt de publishers’ Tour verder. Cneut zet zich met een koffie aan de picknicktafel in z’n groene stadstuin: “Dat was heftig, zoveel mensen op de plek waar ik doorgaans alleen zit te werken. Maar tegelijk ben ik dankbaar om de interesse.”

Hoeveel belang hecht jij aan vertalingen?

“Het Nederlandstalige publiek zal voor mij altijd het belangrijkste zijn. Maar vertalingen zorgen voor zichtbaarheid. Ik werk intensief en met overgave aan mijn boeken. Dan is het fijn om veel lezers te bereiken. In 2002 verscheen Het ongelooflijke liefdesleven van heer Morf in het Engels bij MacMillan. Het bereik van zo’n toonaangevende, internationale uitgeverij – dat kan niemand in Vlaanderen je geven. Tegelijk blijft succes onvoorspelbaar. Eén miljoen vlinders, mijn boek uit 2007 met een tekst van Edward van de Vendel, is ontzettend vaak vertaald. Van Een gouden kooi verwachtte ik veel, maar dat verscheen in 2014. En een verhaal over een bloedprinses die talrijke dienaars liet onthoofden? Dat lag iets moeilijker in een periode waarin IS het nieuws domineerde. Er spelen altijd veel factoren bij de ontvangst van een boek.”

Het is de tweede keer dat Literatuur Vlaanderen een groep buitenlandse uitgevers naar je atelier brengt. Wat levert zo’n bezoek idealiter op?

“Mijn werk verschijnt in meer dan 35 talen – van het Hongaars en Braziliaans-Portuges tot het Japans en Koreaans… Maar dat zegt niet alles.

Om echt iets op te bouwen met een buitenlands publiek heb ik een betrokken uitgever nodig met wie het persoonlijk klikt.

Door de eerste publishers tour vond ik mijn ‘thuis’ bij Bohem Verlag. Voorheen verscheen mijn werk in Duitsland nu eens hier, dan weer daar. Door de sterke band met mijn huidige uitgever ben ik gemotiveerd om tijd en energie te steken in promotie. Vandaag kon ik kennismaken met heel wat uitgevers uit Noord-Europa: Finland, Denemarken, Zweden… Het zou mooi zijn om een warm contact te leggen voor de Scandinavische markt.” 

Klopt het dat je een bijzondere band hebt met het Italiaanse lezerspubliek?

“Met het Italiaanse én het Franse. In beide taalgebieden heb ik al jaren dezelfde uitgever, die alles uitbrengt wat ik maak. Dan engageer ik me ook graag voor signeersessies en lezingentours. Terwijl die vermoeiend en tijdrovend zijn: ik zie dan vooral treinwagons en boekhandels (lacht).

Diep vanbinnen voel ik me wel een beetje een Italiaan. Ik vond het dus spannend om O Pinokkio uit te brengen. De houten jongen van Carlo Collodi is Italiaans erfgoed, net zoals hun keuken. Het is gewaagd om daar als buitenlander je ding mee te doen…”

Wat fascineert je aan Pinokkio?

“Als kind vond ik een beduimelde versie van het boek bij mijn neef op zolder. Het verhaal greep me meteen, al kan ik niet precies zeggen waarom. Alleszins niet om die neus die groeit bij het liegen… Ik heb in de loop der jaren ontelbare Pinokkio’s gelezen: van de originele en ingekorte of alternatieve versies tot vervolgverhalen. In een interview heb ik ooit over mijn fascinatie voor de marionet verteld. Bijna vijf jaar geleden kwam er in een kunstgalerij een vrouw van een jaar of vijfenzeventig op me af. Totaal onverwacht duwde ze me een exemplaar van Pinokkio in mijn handen en tikte op mijn borstbeen: ‘Je moet het doen!’ Ook dat was speciaal.”  

Je kreeg in de loop van je carrière heel wat prijzen. Welke ligt je het nauwst aan het hart?

“Toen ik de Vlaamse Cultuurprijs voor de Letteren 2014-2015 won, was ik ontroerd door de laudatio. Die stelde dat ik in de boeken die ik illustreer mee de rol opneem van ‘verteller’. Dat vond ik mooi omdat het precies is wat ik probeer te doen.

Voor mij vertelt de tekst een eerste versie van het verhaal, de tekeningen vertellen een tweede en omdat er altijd wat ruimte zit tussen tekst en beeld, voegt de lezer daar nog een eigen, finale versie aan toe.

Hoe meer lezers, hoe meer eindversies van eenzelfde verhaal! Met die filosofie ben ik ook aan O Pinokkio begonnen. De tekst van Imme Dros leest heel vlot en ritmisch, ze heeft veel ballast geschrapt. In mijn tekeningen vang ik dat op en breng ik sommige weggelaten elementen – zoals Pinokkio’s verblijf bij de Ongehoorzame Jongens – weer terug.” 

Gaandeweg kreeg je een unieke, uiterst herkenbare stijl. Hoe houd je het boeiend voor jezelf?

“Ik ben van opleiding grafisch vormgever en rolde als late twintiger in het vak. Daarom heb ik in 2016, om mijn 20 jaar als illustrator te vieren, een nieuwe versie uitgebracht van Heksenfee. In 1996 had ik al een bepaalde visie, maar ik miste de teken- en schilderervaring om die precies op papier te brengen. Vandaag heb ik meer vaardigheden en dus meer keuzemogelijkheden. Dat laat me toe om intuïtiever te werken. Het klopt dat ik een aanpak heb die niet veel schilders gebruiken – ik vertrek van een archetypische figuur en bouw daarrond een heel beeld. Maar als je mijn boeken op een rij legt, zie je hopelijk een evolutie. Nieuw in O Pinokkio zijn bijvoorbeeld de grote, rode kleurvlakken en de vele onafgewerkte figuurtjes.” 

Waar droom je nog van in je carrière?

“In 2027 staat een nieuwe, grote solotentoonstelling op de planning. Daar kijk ik enorm naar uit én ben ik doodsbang van. Omdat er nu zoveel meer verwachtingen zijn dan de eerste keer, bij In my head in de Gentse Sint-Pietersabdij in 2015. Bezoekers werden daar ondergedompeld in mijn universum via een audiowandeling, een uitgebreide reeks polaroids en een expo van zo’n 80 originele illustraties. Uiteindelijk kwamen ze in een grote zaal, waar mijn atelier was nagebouwd. Soms zat ik daar te werken en dat nieuws deed de ronde.

Waar de organisatie had gehoopt op 10.000 bezoekers, werden het er uiteindelijk 50.000. Waanzinnig! En hoe meer mensen er kwamen, hoe groter hun verwachting werd om mij aan het werk te zien.

Uiteindelijk heb ik maanden in dat expo-atelier geleefd, ik heb zelfs van daaruit lesgegeven. Geen idee of het slim is om die ervaring te willen herhalen (lacht).”

PS: Ik (Barbara) nam dit interview af in opdracht van Literatuur Vlaanderen. Het verscheen oorspronkelijk op hun website en wordt hier overgenomen met hun toestemming.

PPS: Onze favoriete passages uit O Pinokkio lees je hier.

PPS: Moet ik er nog bij zeggen dat ik het oprecht een eer vind dat mijn boek ‘Een kleine wereldgeschiedenis in 100 grote data’ deze herfst samen met O Pinokkio (en 7 andere mooie titels) op de vertaalbeurs in Frankfurt als tip naar voren wordt geschoven door datzelfde Literatuur Vlaanderen?