Column,  Persoonlijk

Hogere literatuur

Hij stond daar in zijn zwartlederen vest. Op blote voeten. Het haar op zijn kruin was naar zijn uitpuilende bierbuik gemigreerd, wat hem niet belette om de vette slierten die hem nog restten schouderlang te dragen.

‘Dag’, zei hij in de microfoon. ‘Ik ben Marc en ik schrijf hogere literatuur.’

Tien minuten eerder zagen we nog hoe Marc zich met een stuk in zijn kloten vasthield aan de toog van mijn propvol stamcafé, dat die zaterdagmiddag deelnam aan een literaire kroegentocht.

Met gesloten ogen begon hij voor te dragen. Hij sprak elk woord uit alsof het in stuitligging uit zijn bek moest geperst worden. Elke halve zin liet hij een pauze vallen, zichtbaar aangeslagen door de schoonheid van een voorzetsel. Hij had het over spleen, onbegrip en pijn, al was het niet duidelijk of die zijn lever betrof. Soit, onze kat heeft al betere literatuur in de gang gekotst.

Na een flard kul waarin een telefoon figureerde zong hij met falsetstem een keer of zestig ‘tuuuut’ en maakte abrupt een buiging. Er viel een stilte. De barman verjoeg de plaatsvervangende schaamte met Iggy Pop. De gesprekken hervatten.

Een paar minuten later wierp mijn lief me een waarschuwende blik toe. De kunstenaar was opgedoken ter hoogte van mijn elleboog, in een walm van nat konijnenkot en bier. Godver.

‘En, wat vonden jullie ervan?’

‘Het was… speciaal’, antwoordde ik, de wellevendheid zelve.

Hij glimlachte en legde een hand op mijn schouder. ‘Het is niet erg, jongen’, zei hij. ‘Niet iedereen kan hogere literatuur begrijpen, maar als je hard studeert kan je hier en daar misschien wat oppikken. Zeg eens, lees je wel eens een boek?’

Doorgaans is dit het moment waarop mijn lief me sussend bij de arm neemt en me ijlings naar de uitgang trekt, maar deze keer was ze ondanks al haar perfectie te laat. Ik greep het manneke bij zijn frak, kwakte hem met een schouderworp op de flipperkast en draaide zijn arm op zijn rug in een hoek die de natuur niet had voorzien. Hij gilde als een BeeGee. Ik siste in zijn oor: ‘Luister, trut.’

‘Ten eerste.  Zuipen maakt je zelden een Malcolm Lowry, maar altijd een zatlap. Kijk in de spiegel en zeg dat ik geen gelijk heb.’

‘Ten tweede. Dat sommige mensen literatuur saai vinden is jouw schuld. En van de paljas die je heeft geboekt. Als er hier mensen zitten die een bibliotheekbezoek overwogen dan heb je ze er nu wel vanaf gebracht.’

Ik vroeg me af of hij voldoende bereik had om te klinken als een sopraan en draaide nog wat aan zijn arm. Dat had hij.

‘Ten derde en ten laatste. Ga naar huis. Neem een bad. Ik corrigeer mezelf: neem er twéé. Zet muziek op om in de stemming te komen. Eminem of zo, ik zeg maar wat. Schrijf. Schrijf dat het knettert. Laat een paar zinnen lezen aan je schlemielige buurjongen van zeventien. Als hij prompt over de haag springt, de postbode een tong draait dat haar amandelen ervan gaan blinken en voortaan voorbij scheurt op een Ducati met zijn lief achterop, dan en alleen dán heb je hogere literatuur geschreven.’

Ik liet hem los, maar hij bleef jammeren. Vreemd. Mijn lief lachte schaapachtig en haalde haar naaldhak van zijn voet. ‘Kom’, zei ze, ‘spaar je krachten. Er volgen nog elf kroegen na deze.’

 

PS:  Sinds Hebban.nl ons uitkoos tot één van hun favoriete boekenblogs, zijn we vrienden met ‘de grootste en leukste lezerscommunity van Nederland en Vlaanderen.’ Sinds mei publiceren we (=Barbara & Kurt, om de beurt) maandelijks een column op Hebban.nl.