Persoonlijk,  Uitgelezen

Favoriete Romeinse fictie

Toeter in het holst van de nacht ‘rosa’ in mijn slapend oor en ik raffel nog steeds alle naamvallen af, een kleine dertig jaar nadat ik ze leerde. Wanneer ik daarmee klaar ben laat ik je mijn fietssokken van gisteren opeten, want Latijn brullen tegen slapende mensen heet volgens mij huisvredebreuk.

Om maar te zeggen dat ik deze dagen -waarin een te renoveren badkamer mijn vrije tijd domineert- last krijg van acuut escapisme in de vorm van heimwee naar die jaren dat ik nog flarden Ovidius kon lezen zonder me onnozel te bladeren in mijn Reperio. (Blijkbaar was het dus niét zo dat Pyramus uit verdriet zijn eigen arm afhakte om zich ermee op de rug te geselen bij het vinden van de bebloede sluier van zijn Thisbe. Wel goed gelachen met mijn vertaling, dat wel.)

Het waren de dagen dat ik zonder morren Vergilius scandeerde -met enjambementen en al-, naar hartenlust genitieven door elkaar haalde -deden de Romeinen zelf ook, denk ik- en kon genieten van hoe Cicero zijn volzinnen door de Senaat deed donderen. Zijn ‘Quosque tandem abutere, Catilina, patientia nostra!?’ door een moderne business review roepen leverde me alvast de suggestie op om bij de verpleegster wat te gaan rusten met een koud washandje op mijn voorhoofd, dus de tijden zijn wel degelijk veranderd. O tempora, o mores, en zo.

Maar goed. Gelukkig zijn er in de hedendaagse fictie voldoende alternatieven om volop in de Romeinse cultuur te duiken, en dat zonder je door Latijnse volzinnen van drie pagina’s te hoeven worstelen. Ik maak er dan ook gretig gebruik van. Dit zijn mijn favorieten:

Augustus – John Williams
Dit boek is geniaal, zonder meer. Een tour de force. Augustus staat volledig ten onrechte in de schaduw van Stoner, dat nog niet zolang geleden -terecht- een forse hype was. Aan de hand van brieven van Augustus zelf, maar ook van een stoet beroemdheden uit die tijd zoals Vergilius, bouwt Williams een haarscherp beeld op van de man die van de sputterende Romeinse republiek een Keizerrijk maakte. Terwijl Augustus naar het voorbeeld van zijn grootoom Julius Caesar zich de macht van de Senaat toe-eigent, komt in zijn brieven de mens Gaius Octavius boven, die veel te jong te veel verantwoordelijkheid krijgt en die zelfs zijn eigen dochter Julia moet verbannen. Augustus is het meeslepend relaas van een man die god werd, en meteen mijn eerste kandidaat voor een Rolf Dobelli-ke.

Emperor – Conn Iggulden
Julius Caesar heeft er net als Churchill voor gezorgd dat de geschiedenis hem herinnert zoals hij het wil, en wel door gewoon zelf zijn leven te documenteren. Dat heeft gewerkt, want zijn De Bello Gallico is nog steeds een standaardwerk. Hij heeft weliswaar niet op Conn Iggulden gerekend, die in Emperor de biografie van Juul van flink wat drama en couleur locale voorziet. Wat je van het gortdroge De Bello… niet kan zeggen, overigens. De vier delen van Emperor beginnen bij de prille jeugd van Gaius Julius Caesar en eindigen bij de beroemde steekpartij op de trappen van de Senaat. Onderweg doet Iggulden met veel vaart alle grote momenten uit het leven van Caesar aan, inclusief de Gallische oorlogen, de burgeroorlog met Pompeius en… gefoefel met Cleopatra. Iggulden schuwt de brutaliteit van de Romeinse tijd niet, maar zonder te vervallen in de blood & gore van andere werken.

Rosemary Sutcliff – De adelaar van het Negende
Jeugdnostalgie. The Eagle of the Ninth is een Brits jeugdboek uit de jaren vijftig, over een jonge Romein -Marcus- die voorbij de Muur van Hadrianus op zoek gaat naar het verdwenen Negende Legioen, waartoe zijn vader behoorde. Hij is op weg samen met Esca, een slaaf die zijn vrijheid heeft verdiend. De adelaar van het Negende is een schitterend verhaal over de ongebruikelijke vriendschap tussen een Romeinse patriciër en een laaggeboren slaaf, en over het herwinnen van verloren eer. Wat me er overigens aan doet denken dat Hadrian’s Wall wel eens een bezoek verdient, al zijn de barbaren die erachter huisden ondertussen door joviale Schotten vervangen.

The Eagles of Rome – Ben Kane
Mot met Romeinen en wel dichtbij huis. In deze trilogie worden eerst een paar machtige legioenen in de pan gehakt door de Germaanse krijgsheer Arminius, die ze achter de Rijn in de val lokte. Een affront dat de Romeinen niet zomaar kunnen laten passeren, dus enkele jaren later staat Generaal Germanicus -een Romeinse Patton en familie van keizer Augustus- er terug om de Germaanse stammen in het algemeen en Arminius in het bijzonder een pak op de broek te geven. Het verhaal wordt gedragen door Tullus, een veteraan uit de eerste fatale campagne, en door zijn ogen maken we het leven de legioensoldaat mee, en zien we hoe onze voorvaderen leefden. De drie delen zijn in het Engels verkrijgbaar, in februari verschijnt bij Karakter het eerste deel in het Nederlands.

Zo, en terwijl in de badkamer de verf droogt, ga ik overwegen of ik Colleen McCullough een kans moet geven (misschien) en of ik ooit Gibbons’ Decline and Fall of the Roman Empire helemaal zal doorworstelen, inclusief voetnoten (waarschijnlijk niet).