Column

Column: Luchtbelletjes

Over een kleine twee weken trappen we de achtste editie van onze columnwedstrijd af! Om jullie in de juiste sfeer te brengen, publiceren we vandaag een nieuwe tekst van de winnaar van vorig jaar, Boet Meijers. Veel leesplezier!

20:07: «Bien sûr, j’aurai dix minutes de retard» 

Het was mijn verjaardag en we gingen samen eten.

Ik hing met mijn hoofd in de wastafel die ik vol had laten lopen met koud water, een ritueel waar ik gehecht aan was geraakt. Vanuit mijn neusgaten vonden luchtbelletjes via mijn jukbeenderen hun weg naar het oppervlak, ik had mijn bril opgehouden en mijn ogen dichtgeknepen, boven water hoorde ik mijn buren met elkaar praten.

Toen we nog samen waren kwam ze ook altijd te laat, nooit meer dan een beetje en ik had er plezier in gevonden te doen alsof ik me er erg aan stoorde terwijl ik er eigenlijk van hield.

Ze zou vast nog hetzelfde zwaaien in de deuropening, met haar elleboog bij haar heup, vanuit haar pols, bijna cartooneske. Ze zou Coucou zeggen en mijn naam verkleinen, Ca va? zou ze vragen, me op mijn wang kussen en ruiken zoals mensen doen die net van buiten komen, en naar het parfum dat ze vorig jaar voor kerst van haar moeder had gekregen.

Het was de eerste keer dat ze weer in mijn huis zou zijn sinds we uit elkaar gingen, ik was nagegaan wat er allemaal veranderd was, welk van haar sporen ik had uitgewist en welke overgebleven waren; Een gekleid huisje met een mensengezicht en een borstelsnor in de vensterbank, een krukje met harige bekleding dat ik nog niet had teruggegeven en een houten libel aan een stuk visdraad die ronddraait als het raam open staat.

Haar plek op de bank, haar kant van het bed.

Onderwater vroeg ik me af of ze zou zien dat ik de tekening die ze voor me had gemaakt van de muur had gehaald, of ze dat jammer zou vinden, of ik hem niet terug moest hangen, of ze zou merken dat ik niets nieuws meer had gedicht met de Frigo Poésie en dat het volgens de scheurkalender nog februari was.

Hoe ik het huis had opgeruimd was te steriel geweest, te kil, alsof ik er niet echt woonde of probeerde te verhullen wat voor een rotzooi het normaal was, dus had ik geprobeerd wat dingen op een willekeurige manier neer te leggen, doelgericht te laten slingeren, de ontworpen slordigheid kwam me enkel doorzichtig en en een beetje zielig voor.

Weer luchtbelletjes.

De kou begon mijn huid te verdoven, de kraan drupte op mijn kruin en ik voelde aan de contour van mijn gezicht dat het water nauwelijks nog bewoog. Ik zou een restaurant moeten kiezen en zou niet naar een plek willen waar we al eens geweest waren, die al iets voor ons betekende; doordrenkt met en bevlekt door vroeger. In mijn hoofd liep ik alvast door de stad met haar naast me, aan mijn rechterkant zoals ze dat graag had, lachten we om teckels of om mensen met een raar loopje en schuilden samen tegen de regen onder de luifel van een juwelier met hekwerk voor de etalage.

In mijn hoofd zou de avond in de nacht veranderen en uitmonden in een blik, een zucht, zo’n zelfde zwaai vanuit de pols en een belofte voor een volgende keer. Je kan je adem langer inhouden wanneer je af en toe een beetje uitblaast.

De bel ging. Ik kwam weer boven.

PS: Het is niet altijd makkelijk, een geschikte afbeelding vinden bij columns. Deze keer riepen we de hulp in van de AI bot MidJourney. Wat vinden jullie van de tekening? De opgave was: “Imagine a lonely man with his head in a sink filled with water, in the style of Edward Hopper.” Ondanks vele variaties kwam er geen resultaat uit de bus met het hoofd van een man onder water. De Hopper-stijl is wat ons betreft wel geslaagd.