Column

Brief aan Sinterklaas

Liefste Sinterklaas,

Ik ga meteen met de schoorsteen in huis vallen: sorry. We kunnen nu al dertig jaar niet meer door dezelfde deur. Het is genoeg geweest.

Ik ben niet meer boos omdat u zich van schoorsteen had vergist. We hadden nochtans de voordeur op een kier gezet, maar u hield halsstarrig vast aan uw bizarre gewoonte om u door uitlaatpijpen te wurmen.  Zelfs al is het in moderne tijden niet meteen duidelijk welke pijp in de muur die van de verwarmingsketel is en welke die van de droogkast, en al zeker niet in het holst van de nacht. U koos dus voor de droogkast. Het kan de beste heilige overkomen.

img_4256

Ik kan me voorstellen dat u zich niet helemaal lekker voelde toen na tienduizend rondjes eindelijk het deurtje openging, maar toch hebt u niet in onze wasmand gekotst. Iets wat ik ongetwijfeld wel had gedaan. Uw beroepseer verdient respect. Jammer dat uw mijter en staf eigenlijk niet in de droogkast mochten. Jammer ook dat al het bladgoud over mijn turnkleren was gesmolten, zodat ik de volgende dag als een fonkelende discobal de Coopertest mocht lopen. U begrijpt dat de relatie met mijn klasgenoten ietwat onder druk kwam te staan, vooral in tijden waarin jongens een rolmodel zagen in John Rambo.

Maar vandaag, als grote vent, realiseer ik me dat het een les was. U leerde me dat een echte man niet maalt om het glittergehalte van zijn kleren, maar wel om wat hij zegt en wat hij doet. En dat je klasgenoten niet met een Zweedse bank te lijf gaan, ook al verdienen ze het, een daad van barmhartigheid is.

Ik ben ook niet meer boos omdat uw paard wél had ontdekt dat de voordeur openstond. U kon het niet helpen. U had uw handen vol, daar in die droogkast. De schade aan het meubilair en de hoefsporen in het vast tapijt zijn een zaak voor mijn ouders, daar ga ik niet over. En waarschijnlijk had ik mijn huiswerk gewoon beter moeten opbergen. Dat is niet uw schuld.

Vandaag begrijp ik dat mijn confrontatie met de meester de volgende dag ook een les was.  Ik werd hardhandig uit de klas verwijderd omdat ik als excuus voor het achterwege blijven van mijn huiswerk had aangebracht dat ‘de knol van Sinterklaas op mijn opstel heeft gescheten’.

U leerde me toen dat de waarheid sobere taal vergt, misschien nog meer dan de leugen.

Dus, liefste Sinterklaas, sorry. Sorry dat ik uw paard tijdens uw volgende blijde intrede een stamp heb verkocht. Terwijl u erop zat. Ik was jong en boos en te naïef om uw lessen naar waarde te schatten. Uw tegenwoordigheid van geest om nog naar de menigte te zwaaien terwijl uw op hol geslagen vervoer er aan een rotvaart vandoor ging, kan ik nu alleen maar bewonderen.

Bon. Nu dit achter de rug is en ik op zes december weer een schoen mag klaarzetten, rest er nog de kwestie van de achterstallige cadeautjes.

Ik zou u een automatische piloot voor mijn fiets kunnen vragen, zodat ik tijdens lange ritten een boek kan lezen zonder nog een bochtje te missen. Straffer nog, ik zou kunnen vragen of u een pil kan maken waarmee ik een boek tijdelijk uit mijn geheugen kan wissen, waardoor ik al die machtige jeugdboeken weer voor de eerste keer kan beleven. U lapt al de wetten van het universum aan uw goedheilige laars door op één nacht miljoenen kinderen te bezoeken, dan is dit een makkie.

Maar het liefst van al, liefste Sinterklaas, zou ik u willen vragen om me op de ochtend van zes december terug te sturen in de tijd. Heel even maar. Naar de ochtend van de zes december toen ik vijf was. Naar dat moment toen ik na een nacht woelen en draaien eindelijk wakker werd, daar in een bed met lakens die nooit meer zo zacht zullen zijn, met het magische gevoel dat er iemand in huis was geweest, die nacht, en dat dat kon. Naar het moment dat mijn vader met veel misbaar doet alsof hij een been breekt over de chocolade mannetjes die u, Sinterklaas, op de trap had gezet. Heel even maar, net lang genoeg om me voorover te buigen en in het oor van mijn vijfjarige zelf te fluisteren: ‘Dit, snotneus, heet geluk.’