Echt (n)iets voor,  Persoonlijk

Jeugdverhaal: Miss Halitosis

Een woord is een woord, en dat geldt des te meer voor een woordenblog. We beloofden al in ons verslag over de Wisper schrijfcursus Roald Dahl dat Miss Halitosis op onze redactie zou inbreken. Omdat wij Thisishowweread niet zouden zijn als zelfs bij ons inbreken niet met stijl gebeurt, vroegen we aan illustrator en creatieve duizendpoot Veerle Derave of ze geen illustratie wilde maken bij het verhaal. Dat wilde ze en dat deed ze. En hoe. Middenin de drukke jeugdboekenmaand ging ze voor ons met lijmpistool en hoogdruk aan de slag. Wij geraken alvast niet uitgekeken op het prachtige resultaat, dat dra ook in een kader aan onze muur prijkt.

Veel plezier met Miss Halitosis!

Miss Halitosis en James, door Veerle Derave
Miss Halitosis en James, door Veerle Derave

 

‘Neen Bert, de enige door de mens gemaakte constructie die zichtbaar is uit de ruimte is niet de kont van Dikke Thibault, maar de Chinese Muur!’

‘Waw Dikke Thibault, je kont speelt in dezelfde klasse als de Chinese Muur!’, zegt Bert. Dikke Thibault draait zich om en steekt grijnzend zijn duim op.

Meneer Zamboni stond erop Berts antwoord te corrigeren, vanmiddag in de klas. De aardrijkskundeleraar had moeite om zijn trillende mondhoeken te verbergen toen hij meteen erna Bert de klas uitzette. Dikke Thibault en Bert zouden zonder verpinken een been afstaan aan elkaar als dat de andere zou helpen, dat wist hij, maar er zijn grenzen aan lolbroekerij. Soms zijn die twee gewoon… vermoeiend.

Bert glimlacht bij de herinnering. Hij staat in zijn favoriete boekhandel en laat zijn vingers over de ruggen glijden. Rekken vol met boeken staan op de houten plankenvloer. Wanneer hij zijn gewicht van de ene voet op de andere verplaatst kraken de planken krek zoals Oma’s heup. Door hoge lood-in-glas ramen valt zacht zonlicht binnen. Ergens tikt een gaskachel. Bert houdt van deze boekenwinkel. Hij houdt van het idee dat het ooit een begijnhof was. Het voelt alsof de ingetogenheid van de begijntjes nu als warme gordijnen tussen de boekenrekken hangt.

‘Dat wordt weer nablijven volgende week’, denkt Bert, ‘maar lachen met mijn baard kan ik niet zomaar ongestraft laten. Zelfs niet van Dikke Thibault.’

Juist, zijn baard. We gaan niet rond te pot draaien, laat ons een kat een kat noemen. Bert is een jongen van elf met een golvende baard. Het is aangeboren. Als baby had hij meer dons op zijn wangen dan op zijn hoofd. Toen hij één werd, had hij een walrussnor. Toen hij erop trapte wanneer hij leerde lopen heeft hij van zijn oma zijn eerste scheerbeurt gekregen. En zijn eerste hechtingen.

De dokters hebben geen verklaring. Bert is kerngezond. Volgens Oma is het een familietrekje en had ook Berts vader van kindsbeen af fors begroeide kaken.  Bert moet haar op haar woord geloven, want hij heeft zijn ouders nooit gekend. Ze stierven kort na zijn geboorte bij een dubbele blikseminslag op hun tandem. Op hun trouwfoto op Oma’s schoorsteenmantel staat inderdaad een man met woeste baard die bijna zijn hele gezicht bedekt. Op twee blauwe pretogen na, die Berts moeder liefdevol aankijken. Oma staat vaak in gedachten verzonken naar het portret te staren, terwijl ze aan haar bakkebaarden friemelt. Net zoals Bert, nu.

Bert geniet van de geur van bedrukt papier die zich vermengt met die van oud hout. Hij ademt langzaam uit en snuift diep. En krijgt prompt tranen in de ogen. Waar komt die putgeur opeens vandaan?

‘Kan ik iets voor je doen, meisje?’, hoort hij de verkoper aan de kassa vragen.

‘Ja’, klinkt een zware stem. ‘De kassa openen en in deze zak kieperen. En wel snel.’

Bert kijkt voorzichtig om het boekenrek. Een meisje in een rode jurk en met lange zwarte vlechten staat voor de kassa.

Het meisje heet Bruce. Volgens Interpol is hij vierenvijftig, maar er is niemand die dat kan bevestigen. Zijn kindertijd bestaat uit geruchten. Niemand weet waar hij vandaan komt, of waarom hij als een baardloos kostschoolmeisje door het leven moet. Er wordt gefluisterd dat zijn moeder zo bang was dat hij dik werd dat ze hem alleen peterselie te eten gaf, waardoor hij algauw helemaal niet meer groeide. Anderen zeggen dat hij met een verschrikkelijke ziekte is geboren, en weer anderen geloven dat hij het resultaat is van geheime experimenten. Maar één ding is zeker. Hij haat het. Hij haat zijn frèle handjes, hij haat zijn smalle schouders en hij haat bovenal, meest van al, zijn haarloze perzikenwangetjes.

Maar daar houdt zijn miserie niet op. Uit zijn lieflijke mond stijgt een geur op waarvan zelfs de meest geharde demonen in de hel gaan huilen. Geen enkele tandarts heeft zijn jaarlijkse gebitcontrole overleefd. Eentje leefde nog een beetje wanneer de ambulance aankwam. Hij beschreef de adem van Bruce als het aroma van een kabeljauw die in een volle luier heeft liggen rotten, met een afdronk van kattenkots en met subtiele toetsen van batterijzuur en natte tennisschoenen. De man was naast tandarts toevallig ook wijnkenner, vandaar. ‘Maar’, zei de arme tandarts net voordat hij overleed aan de gevolgen van gesmolten longen, ‘er is niets mis met het gebit.’

‘De stank komt van zijn hart. Het is rot.’

Bruce maakte van zijn nood een deugd. Hij omarmde zijn gebreken en stelde ze in dienst van zijn slecht karakter. In de gedaante van schattig meisje loopt hij overal ongehinderd binnen. In banken. In juwelenwinkels. In boekenwinkels. Hij werd berucht. Hij, werd een zij. Hij werd Miss Halitosis.

Miss Halitosis gooit een grote sportzak op de toonbank. Het gezicht van de verkoper twijfelt tussen lijkbleek en diepgroen.  Achter haar staat een berg van een man. Zet een kerstman op de schouders van nog een kerstman, doe het geheel een zwart maatpak aan en je kijkt naar zijn tweelingbroer. Al draagt de kerstman geen oorringen van gevlochten prikkeldraad en heeft hij geen enorme harige vuisten.

Bert leunt nog wat naar voren. De plank onder zijn linkervoet kraakt. Luid.

Het meisje en haar handlanger draaien zich langzaam om. Haar zwarte ogen glijden over Bert, van zijn vuilwitte sportschoenen over de ketchupvlek op zijn T-shirt naar boven en blijven hangen bij zijn baard. Ze staart. Haar mond valt open. De verkoper probeert nu adem te halen door zijn trui.

‘James?’, sist ze.

‘Ja Miss?’, piept de handlanger. Zijn stem klinkt als het speeltje van de hond.

‘Roei dat harig ventje uit. Plet hem. Demonteer hem. Stamp hem plat!’

Een walm als van duizend brandende vuilniszakken stompt Bert op zijn neus. James blaast op zijn knokkels en zet een stap in zijn richting.

Kokhalzend kijkt Bert om zich heen. Er is geen uitweg. Er staan alleen maar boeken.

De reus is halfweg. De planken buigen door onder zijn gewicht. De boekenrekken wiebelen mee met zijn stappen.

Bert had nooit gedacht dat hij tussen de boeken van Roald Dahl het loodje zou leggen. Omringd door de GVR, Matilda en James en de… Wacht eens even. Bert rukt een boek uit het rek, draait zich om en gooit uit alle macht. Het raakt James midden op zijn voorhoofd. De reus valt bewusteloos achterover en wordt prompt bedolven onder het rek van de Babysittersclub.

‘James en de reuzenbuil’, zegt Bert. ‘Hardcover.’

Het meisje rent naar de deur. Buiten zwellen sirenes aan. Ze draait zich om.

‘Wij zien elkaar nog, Baardmans’, buldert ze door de winkel. De kassier geeft luidruchtig over in de geldla.

‘Graag’, zegt Bert. ‘Neem pepermuntjes mee, volgende keer.’

 

Een paar weken later. In de maanovergoten achtertuin van een klein rijhuis glipt Miss Halitosis van schaduwplas naar schaduwplas. Ze bereikt de achterdeur. Ze blijft minutenlang bewegingsloos staan. Alles is stil. Ze buigt langzaam voorover, totdat haar mond bijna het deurslot raakt. Met getuite lippen blaast ze een dun straaltje lucht over het plastic deurframe, dat prompt begint te borrelen en te smelten. Algauw is het gat groot genoeg om het slot zo in haar uitgestoken hand te laten vallen. Miss Halitosis duwt de deur geruisloos open en sluipt het huis binnen.

Bij het licht van een zaklamp zoekt ze haar weg tussen de zware, ouderwetse meubels. Op de tafel ligt de krant van de vorige dag. ‘Politie staat voor raadsel bij zoveelste mysterieuze verdwijning’, schreeuwt de kop op de voorpagina. Miss Halitosis leest het en lacht stilletjes. Op het dressoir ligt een opengescheurde envelop, naast een foto van een baby met een zware stoppelbaard. Miss Halitosis haalt zonder aarzelen de brief eruit.

‘Beste mevrouw’, staat er, onder het briefhoofd van de school. ‘Ik vrees dat ik u moet meedelen dat uw kleinzoon Bert volgende donderdag dient na te blijven, wegens het opzettelijk vernielen van eigendommen van de school. Hierbij vindt u de rekening voor helft van de kosten van een versplinterde lessenaar en een dozijn gebarsten tegels. De andere helft is voor de ouders van Thibault Van Uitvanck, die maar al te graag met zijn lessenaar overkop ging nadat uw kleinzoon zijn bretellen aan de rugleuning had vastgeniet. De kosten van de bretellen en de bijhorende broek dient u onderling te regelen. Wij verwachten Bert volgende donderdag. De directeur.’

Miss Halitosis grijnst gemeen.

‘Ik zal er zijn, Baardmans’, fluistert ze. ‘Ik zal er zijn.’

 

Donderdagavond. De fietsenstalling is leeg, op een paar wrakken met kromme wielen en Berts fiets na. Het woord ‘fietsenstalling’ is eigenlijk te veel eer voor een afdak van plastic golfplaten die aan de ene kant aan de muur vastgeschroefd zitten en aan de andere kant ondersteund worden door een houten paal. Het geheel piept en kraakt in de ijskoude decemberwind. Verder is het doodstil. Een neonlamp aan de muur zorgt voor een poel van koud licht, waardoor de verlaten speelplaats nog donkerder lijkt.

Bert ploft zuchtend zijn schooltas op het bagagerek. Nablijven is nooit leuk, maar het was het waard. Was zijn snelbinder maar zo elastisch als de bretellen van Dikke Thibault, denkt Bert. Hij trekt het ding uit alle macht over zijn boekentas. De haken van de snelbinder raken net niet het bagagerek, wanneer er een schaduw over de fietsenstalling valt.

Bert kijkt op. Een onwaarschijnlijk trio staat hem aan te kijken.

‘Dag Baardmans’, zegt Miss Halitosis. ‘Ik zei toch dat we elkaar terug zouden zien?’

De adem van Miss Halitosis maakt wolkjes in de vrieslucht. Bert zou zweren dat hij zag dat ze lichtgroen zijn, net voordat zijn ogen beginnen te tranen.

‘En had ik niet gevraagd om pepermuntjes mee te nemen?’, vraagt Bert.

Zijn blik glijdt van Miss Halitosis langs de gigantische James, naar de absurde figuur naast hem. Het mannetje draagt net zoals James een strak maatpak, maar dan veertig maten kleiner. Zijn linkerbeen is ongeveer half zo lang als zijn rechter, en in zijn rechterhand draagt hij een betonnen blok aan een ijzeren handvat. Zonder dat tegengewicht kan hij alleen in kleine kringetjes lopen. Mensen die daarmee lachen worden weleens op de bodem van de rivier gevonden, met het betonblok aan hun voeten.

‘Vriendje meegebracht?’, vraagt Bert. ‘Aangenaam, ik ben Bert.’

‘Aangenaam, Scheve Freddy’, zegt het mannetje.

‘Freddy?’, bromt Miss Halitosis.

‘Ja Miss?’

‘Onnozelaar.’

‘Ja Miss’

‘Genoeg gelachen Baardmans’, zegt Miss Halitosis. ‘Jij komt met ons mee, en wel nu.’

James haalt een Colt .45 uit zijn enorme vestzak en richt hem op Bert. Berts handen verstijven om de snelbinder.

‘Wacht eens even. Zitten jullie achter al die ontvoeringen van de laatste weken? Zijn jullie die fameuze baardnappers?’

‘Klopt, Baardmans’, zegt Miss Halitosis. ‘En nu ben jij aan de beurt.’

‘Dus jullie hebben die hipster ontvoerd?’

‘Klopt.’

‘En die pedagoog?’

‘Klopt.’

‘En die uitbater van de biowinkel?

‘Klopt.’

‘En Jan, Piet, Joris en Korneel?’

‘Dat… was een misverstand.’ Ze werpt een boze blik naar James, die zowaar gaat blozen.

‘Maar… maar… waarom? Wat hebben jullie tegen mannen met baarden?’, vraagt Bert.

‘Helemaal niets.’, zei Miss Halitosis. ‘Integendeel, we kunnen er niet genoeg van krijgen. Van vijf baardige mannen draaien we een hele liter baardbevorderende nachtcrème!’

Bert slikt.

‘Maar… maar… dat is vreselijk! Jullie helpen al die mensen om zeep, alleen maar voor een potje kwakzalverij?’

‘Neenee, geen zeep. Nachtcrème. Er is een verschil. En bovendien werkt het uitstekend. Kijk maar eens hier, sinds vorige week zit er al een eerste baardhaar klaar!’

Miss Halitosis wijst trots naar haar kinnetje.

‘Dat wordt een heuse baard van Merlijn, Miss!’, zegt James.

‘Het begin van een machtige sik, Miss!’, zegt Scheve Freddy.

Bert houdt zijn adem in en tuurt naar het engelengezichtje van Miss Halitosis.

‘Jij troelala’, lacht hij. ‘Dat is geen baardhaar. Dat is een enorme mee-eter. Misschien had je toch beter zeep gemaakt uit die hipsters.’

‘Genoeg! Jij komt met ons mee. Met jou als superingrediënt wordt dit de krachtigste zalf ooit. Kom. Niet tegenstribbelen, of James hier klopt je tot Play-Doh. Maar eerst: handen omhoog!’

‘Goed’, zegt Bert. En hij laat los. De snelbinder zwiept door de lucht. De haken ploffen in de borst van Scheve Freddy, die gillend het betonblok laat vallen. Recht op de voet van James. De reus brult het uit van de pijn en vuurt blindelings een salvo af. Het neonlicht gaat aan diggelen.

In het plotse donker glipt Bert achter James en trapt de voet weg die niet onder het betonblok vastzit. James valt hulpeloos achterover, op de fietswrakken, en neemt in zijn val de houten paal mee. Het afdak stort met een donderend geraas in op het trio.

‘Dan maar te voet naar huis’, zegt Bert. ‘Cheerio!’

‘Je bent nog niet van me af, Baardmans’, klinkt het gedempt vanonder het puin.

‘Ik ruik je nog wel, dan’, zegt Bert. ‘Dag Scheve Freddy!’

‘Dag Bert!’

‘Freddy?’

‘Ja Miss?’

‘Onnozelaar!’

 

Dagen worden weken. Het wordt lente. Door de mislukte ontvoeringspoging bij de fietsenstalling weet iedereen dat Miss Halitosis achter de verdwijningen de baardige mannen zit, maar sindsdien is ze spoorloos. De politie vermoedt dat ze diep in onherbergzaam gebied is ondergedoken. De meeste mannen nemen geen risico en verschijnen alleen nog perfect geschoren op straat. De scheermesjesfabrikanten doen gouden zaken.

Bert peddelt vrolijk van school naar huis op zijn gloednieuwe BMX. Gekregen van Oma, nadat zijn vorige fiets werd geplet door James en een fietsafdak.

Hij stalt zijn fiets in de rozenstruiken in de voortuin, stormt door de voordeur en roept door de gang: ‘Oma! Oma! De directeur heeft gezegd dat Dikke Thibault de hele paasvakantie het voetbalveld moet komen maaien omdat hij begonia’s had geplant in de boekentas van meester…’

Bert stokt. Het lijkt alsof in de woonkamer twee tornado’s de tango hebben gedanst. Het dressoir en de tafel liggen in stukken verspreid over de vloer, tussen de scherven van servies en verbrijzelde fotolijsten. Er hangt een bijtende geur, als van gistend grasmaaisel. Hier en daar is het behangpapier bruin omgekruld.

‘Oma?’

Het blijft stil. Bert spurt van kamer naar kamer, maar Oma is nergens te bekennen. Niet in de kelder, niet op zolder, niet in de grote kast. Radeloos gaat hij middenin het puin van de woonkamer zitten. Dan ziet hij het mes. Het pint het portret van een kleine Bert op de schoot van zijn Oma vast aan de schoorsteenmantel. Het gekartelde mes is nauwkeurig door zijn gezichtje gestoken. Bert wrikt het met moeite los. Op de achterkant van de foto staat wat geschreven, in een rond meisjeshandschrift.

‘Baardmans. We hebben je oma. Ze spartelde wat tegen, maar daar wist James wel raad mee. We verwachten je voor zondag op het onderstaand adres. Kom alleen en kom niet te laat, of je oma komt voortaan uit een tube. Miss Halitosis.’

Bert draait de foto om. Zijn lieve Oma kijkt hem aan, haar hand op het mollig bovenbeentje van de peuterversie van Bert. Dikke tranen biggelen over de wangen van de grote versie. Bert haalt zijn neus op en snuift zo onvrijwillig een grote dosis Miss Halitosis. De zure stank maakt zijn hoofd helemaal helder. Hij vult snel een rugzak met wat kleren en wat proviand. Na wat twijfelen stopt hij ook het mes erbij. De foto gaat in de zak van zijn spijkerbroek. Het adres op de achterkant hoort bij een gehucht in de Karpaten.

Bert vist zijn BMX uit de rozenstruiken en kijkt naar de ondergaande zon. De Karpaten liggen in het oosten, de andere kant op dus. De geur van de rozen en het gras van de voortuin zijn een verademing na de rotte dampen in de woonkamer. Hij haalt diep adem. De foto brandt in zijn zak. Bert begint te trappen.

 

Zal Bert erin slagen zijn grootmoeder te bevrijden zonder zelf tot nachtcrème gedraaid te worden? Heeft hij wel schoon ondergoed en een reserveband bij? Wie is zijn mysterieuze bondgenote Ilona Gardeboe en wat is haar relatie met Murphy? Wordt een buitentoilet de ondergang van James? Hoelang bloeien begonia’s in een boekentas? Het antwoord op deze en nog meer prangende vragen lees je in een volgende aflevering van Miss Halitosis.

 

PS: Zin in meer? Lees hoe Vava uit zijn sloef schoot, tijdens een opdracht in de cursus schrijven voor kinderen met Sandrine Lambert.

PPS: Lees hier ons interview met Hilde Van Cauteren, die de Wisper schrijfcursus doceerde waarin Miss Halitosis het levenslicht zag.