Uitgelezen

Dode Russen

Johanna

Er overspoelt mij altijd een golfje van schaamte wanneer ik onze “Wie zijn we” pagina bekijk. Want daar schreef ik, begin 2015: “Op www.thisishowweread.be wil ik schrijven over boeken, auteurs en ideeën die ik de moeite vind. En over dode Russen en mijn eigen leven – just because.” Strak plan, maar

over hoeveel dode Russen heb ik het nu eigenlijk gehad, het afgelopen jaar?

Solzjenitsyn kwam eens zijdelings ter sprake. Ik citeerde iemand die naar Nabokov en Dostojevski verwees. En die keer dat ik me – een beetje – liet koeioneren door een levende Russische was ook memorabel… Maar heb ik een echte Russische klepper gerecenseerd? Ben ik eindelijk in mijn Russische bibliotheek gedoken om Platonov en Belyj te lezen? Breng ik als blogger verslag uit van de auteurs waarover ik het als boekenjournaliste voor de glossy blaadjes niet mocht hebben? Euh… Nee, nee en nee. Vandaar dus dat golfje van schaamte.

Nu ben ik er de vrouw niet naar om in negatieve sentimenten te zwelgen. Ik neem de oorzaak ervan liever weg.

Tijdens onze verhuis viel mijn oog op een vergeeld Prisma pocketje uit 1965:  Klassieke Russische Verhalen. Ooit op de kop getikt in de Kringloopwinkel voor de schone som van 0,25 euro. Ik rook meteen een kans.

Afgelopen week las ik elke avond voor het slapengaan (yep, die formule werkt nog altijd prima voor mij) een kortverhaal van een Dode Rus. Heerlijk gewoon. Ik voelde mij op slag weer het overenthousiaste eerstejaars studentje Slavistiek dat ik in 1998 was. Ik volgde W.M. Garsjin in het verhaal De Rode Bloem naar een krankzinnigengesticht:

Het was een groot stenen gebouw, in de ouderwetse rijksbouwstijl. (…) De bovenverdieping werd door vrouwen bewoond. Vandaar drong een wanluidend rumoer door, onderbroken door gehuil en gekrijs. Het ziekenhuis werd gebouwd voor tachtig personen, maar daar het als enige dienst deed voor verscheidene naburige gouvernementen, waren er ongeveer driehonderd mensen in ondergebracht.

Een nieuwe patiënt wordt opgenomen en naar het badhuis gebracht, waar hij meteen scène schopt:

Zich in het water verslikkend en krampachtig spartelend met handen en voeten, hield hij hijgend en schreeuwend een onsamenhangend betoog, waarvan niemand, die het niet in werkelijkheid gehoord heeft, zich een voorstelling kan maken. Hij sprak zowel gebeden als vervloekingen. Hij schreeuwde tot hij buiten krachten was, en sprak tenslotte zacht, met hete tranen, een frase, die in geen enkel verband stond met de voorafgegane rede: ‘Heilige martelaar Georgi! In uw handen beveel ik mijn lichaam. Maar mijn geest – nee, o nee!’

Geëxalteerd, zegt u? Garsjin is nog niet op kruissnelheid. Zijn gek komt al gauw tot het inzicht dat al het kwaad van de wereld zich ophoudt in de rode bloemen in het bloemperk van het gesticht. En zo begint zijn “hersenschimmige strijd” om de bloem af te rukken en wel op zo’n manier dat ze niet al haar kwaad over de wereld kan uitgieten.

Ik kan moeilijk beslissen waar ik het meest van houd. Van het ‘wanluidende gekrijs’ van de vrouwenverdieping? Van het mysterieuze ‘Maar mijn geest – nee, o nee!’? Of van het hele concept van een ‘hersenschimmige strijd’?

Feit is: mijn liefde voor dode Russen is intact. En ik ga ze hier in 2016 nog vaak belijden.

PS: Fotomodel van dienst is alweer Johanna. Prisma pocketjes van 0,25 euro zien er nu eenmaal niet uit…